Met behulp van morfologische karakteristieken kan de mate van agressie van pancreatische neuro-endocriene tumoren (pNET) worden bepaald. Dat schrijven onderzoekers in Endocrine Pathology. De onderzoekers identificeerden een “metabolisch cel fenotype” dat geassocieerd lijkt met een hogere agressie. Bij patiënten met een pNET van dit celtype is een scherpere post-chirurgische follow-up mogelijk geïndiceerd.
Yue Xue en collega’s stellen dat er nog weinig parameters zijn voor het bepalen van de mate van surveillance die nodig is bij pNET. Aangezien ook kleine (<2cm), non-functionele pNET steeds vaker actief gesurveilleerd worden, wordt deze kwestie steeds urgenter. Op dit moment is er naast tumorgrootte nog geen parameter die in een behandelalgoritme gebruikt kan worden. Dit geldt ook voor het inschatten van de benodigde post-chirurgische surveillance. Om te onderzoeken of morfologische eigenschappen hierbij een rol kunnen spelen, analyseerden de onderzoekers 163 gereceseerde pNET. Door de morfologische eigenschappen te combineren met klinisch-pathologische gegevens, kwamen de onderzoekers tot een verdeling in drie categorieën.
Cellen van pNET uit de categorie ‘agressief’ hadden veel cytoplasma en prominente nucleoli. Voor deze tumoren (20 procent van het totaal) gebruiken de onderzoekers de omschrijving “metabolisch cel fenotype”. Bij cellen van tumoren uit de categorie ‘minder agressief’ (10 procent van het totaal) was sprake van ofwel maturatie (onder meer nested growth en paraganglioïde patronen), ofwel symplastische/degeneratieve veranderingen. In de categorie ‘onbepaald’ bevonden zich onder meer pseudoglandulaire en sclerotische pNET. Bij tumoren met deze eigenschappen kon het belang van morfologie niet bepaald worden, omdat de karakteristieken te zeldzaam of te heterogeen waren. Wanneer de agressieve groep vergeleken werd met de minder agressieve groep, waren er onder meer statistisch significante verschillen wat betreft grootte, Ki67 index en metastaserings-frequentie.
De onderzoekers concluderen dat morfologische patronen bij pNET biologische significantie hebben. Tumoren met een meer diffuse celgroei, waarbij de cellen onder meer veel nucleoli en cytoplasma bevatten (het “metabole cel fenotype”) hebben agressievere eigenschappen en zijn een onafhankelijke determinant van een slechte klinische uitkomst. Bij patiënten met deze vorm van pNET zou een scherpere post-chirurgische follow-up gerechtvaardigd kunnen zijn.
Dit bericht is geschreven voor de website www.somacare.nl